De leerlingen brengen van thuis toestellen mee waar een batterij in zit. Wie een lader heeft brengt deze ook mee.
Doelen:
De batterij wordt op een juiste manier uit het toestel gehaald.
Toon dat een batterij een + en een -pool heeft en dat deze correct in het toestel moeten geplaatst worden.
Plaats de batterijen in de oplader. Hoe weet ik dat ze opgeladen zijn?
Vermeld ook dat er niet oplaadbare batterijen bestaan.
Doelen:
De batterij wordt op een juiste manier uit het toestel gehaald.
Toon dat een batterij een + en een -pool heeft en dat deze correct in het toestel moeten geplaatst worden.
Plaats de batterijen in de oplader. Hoe weet ik dat ze opgeladen zijn?
Vermeld ook dat er niet oplaadbare batterijen bestaan.